5 vragen aan Rien Fraanje, directeur bij de Raad voor Cultuur
Rien Fraanje is algemeen secretaris/directeur bij de Raad voor Cultuur (binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), en was eerder ook directeur van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Wij legden Rien onze vijf vragen voor.
Hoe kijkt u als nieuwe directeur van de Raad voor Cultuur naar de maatschappelijke rol van de regionale publieke omroepen?
“De regionale publieke omroepen hebben een cruciale functie om mensen te informeren over wat er in hun regio speelt. De rijksoverheid heeft de afgelopen tien tot vijftien jaar veel taken neergelegd bij de decentrale overheden. Daarmee zijn gemeenten en provincies belangrijker geworden. Dat betekent dan dus ook dat er via stevige regionale omroepen goede tegenmacht moet zijn die controleren maar ook een omroep die mensen informeert over de belangrijke keuzes die een provincie bijvoorbeeld moet maken in de balans tussen natuur en stikstof.”
“Daarnaast geldt in deze tijden van globalisering dat wij mensen op zoek zijn naar een gemeenschap met een omvang die we kunnen overzien en waar we invloed op kunnen uitoefenen. Globalisering gaat samen met lokalisering, samengevat in de term ‘glokalisering’. De regio is daarmee een belangrijke habitat voor mensen en kan dat vooral worden als wij weten wat er speelt, ons terugvinden in verhalen van mensen waarin wij onszelf kunnen herkennen.”
De Raad voor Cultuur benadrukt de kracht van spreiding, toegankelijkheid en diversiteit. Welke rol ziet u voor regionale omroepen in het culturele landschap?
“De Raad voor Cultuur staat voor een breed cultuurbegrip: niet alleen het Concertgebouworkest en de Nationale Opera vertegenwoordigen cultuur, maar ook de plaatselijke harmonie, hiphop en carnaval zijn volwaardige cultuurvormen. Het lijkt mij dat regionale omroepen aandacht kunnen besteden aan die typische regionaal gebonden cultuurvormen. Daarmee kunnen ze een verbindende rol spelen in regionale samenlevingen maar ook draagvlak voor cultuur creëren.”
Regionale omroepen bereiken doelgroepen die landelijke instellingen soms moeilijk bereiken. Welke kansen ziet u om die verbinding verder te versterken, zodat cultuur, journalistiek en regionale identiteit meer samen worden gebracht?
“De NPO en regionale omroepen werken op steeds meer vlakken samen. De landelijke publieke omroep weet regionale journalisten tegenwoordig goed te vinden voor regionaal nieuws dat ook landelijk relevant is. De NPO kan van de werkwijze van regionale en streekomroepen leren. Zij staan dicht bij de mensen in hun regio en weten wat er leeft bij mensen. Hun werkwijze kan inspiratie geven voor de NPO. Kortom, samenwerking met de regionale omroepen is een kans voor de NPO om doelgroepen aan te spreken die ze nu niet vanzelfsprekend bereiken. Tegelijk is er voor regionale omroepen geen reden om op dit punt tevreden achterover te leunen. Ook de regionale omroepen moeten blijven proberen doelgroepen die lastig zijn te bereiken aan zich te verbinden.”

Welke regionale omroep volgt u zelf, en wat waardeert u daar specifiek aan?
“Ik zou gezien mijn woonplaats het meest gericht op Omroep West moeten zijn. Maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik meer luister naar Rijnmond en RTV Noord-Holland. Via deze kanalen kan ik mijn favoriete voetbalclubs Sparta en vooral AZ goed volgen. Omdat ik mij vanuit mijn roots verbonden voel met Zeeland kijk ik ook wel eens omroep Zeeland. En wanneer ik op mijn vaste plekje op Vlieland met vakantie ben, vind ik het erg leuk om Omrop Fryslân te volgen.”
U was eerder directeur van het IPO. Welke overeenkomsten ziet u tussen het IPO en de regionale publieke omroepen? En welke adviezen zou u, met de kennis van nu, geven aan beide organisaties?
“Ik vermoed dat de RPO en het IPO te maken hebben met hetzelfde spanningsveld tussen collectiviteit en autonomie. Iedere regionale omroep is uniek, alleen al vanwege het feit dat hun bedieningsgebied een eigen onderscheidende identiteit heeft. Een regionaal en provinciaal gewortelde omroep begrijpt die eigenheid. Tegelijk spelen voor alle regionale omroepen dezelfde vraagstukken, zoals bijvoorbeeld de opkomst van AI, het toenemende wantrouwen tegen media en de vraag hoe zij zich moeten verhouden tot de streekomroepen in oprichting. Het zou gek zijn als alle regionale omroepen daar zelf het wiel gaan uitvinden. De steeds terugkerende vraag bij een vereniging als het IPO is: hoe kan samenwerking ons versterken zonder dat we onze eigenheid verliezen? Die vraag zal bij de RPO niet anders zijn.”